Bij Orval stop ik even. De rondleiding, daar heb ik nu geen zin in, het risico om straks nog 20 kilometer te moeten fietsen met een paar van die lekkere glazen op is groot aanwezig. En er wacht mij nog een heugelijk feit, over een paar kilometer rijd ik Frankrijk binnen en dan ben ik echt in het buitenland! België telt als zodanig niet mee. Amper de grens over tref ik de zoveelste klim vandaag. En nu bij de zakkende zon is er opeens wel beschutting. De hele dag reed ik op hellingen waar soms een enkel boompje aan de verkeerde, want geen schaduwgevende, kant van de weg stond. Een laatste klim dan, hoop ik. Mijn energie niveau is zodanig laag dat ik amper nog doorheb dat ik fiets. Heel mijn lichaam doet pijn: zonnebrand, kramp, roodgeschuurde liezen, zitvlak met bultjes, tintelende vingers, en droge ogen. Alleen geen hoofdpijn deze keer.
Omhoog fietsend hoor ik in de verte gerommel, waarschijnlijk weer zo'n te zwaar beladen landbouw vrachtwagen die met veel te hoge snelheid de berg op wil rijden. Kort daarop weer gerommel, ik kijk onder het bladerdek voor mij uit omhoog. Niets dan donkerte, de top is nog niet te zien. De lucht voelt warm en drukkend. Eenmaal boven zie ik een door een zwaar zwart wolkendek overschaduwd dal voor me. Een klein dorpje aan het einde van een lange slingerende afdaling. Ik schat de wind, de afstand en de richting van de wolken in. Brede grijze striemen in de verte geven aan waar het al regent. Nog zo'n 12 kilometer tot Montmedy, daar is de eerstvolgende camping. Ik vrees dat ik het niet droog ga houden. Een flits in de verte, vaag gerommel. Onweer op afstand. Ik tel veel meer dan 10 seconden, ruim 5 kilometer schat ik in. Het donkere wolkendek verplaatst van west naar oost in de richting van mijn route. Ergens gaan we elkaar ontmoeten.
Mijn plan is gemaakt, ik zal schuilen voordat ik Montmedy bereik. En dan maar zien hoelang het duurt. Mijn ogen speuren al in de afdaling naar mogelijke schuilplekken: boerenschuren - het liefst zonder erfhond - bushokjes, kerken, of eventueel een paar bomen. Het regent nog steeds niet. Zo hard ik kan daal ik af. Elke seconde telt nu, kan het verschil uitmaken tussen aangenaam beschut wachten tot het voorbij is en totaal verkleumd rillend een longontsteking oplopen. Op de top heb ik uit voorzorg mijn regenjas al aangetrokken. In de afdaling doorkruis ik Breux en knal langs een uitermate geschikte bushalte om in te schuilen. Nog even nadenken: te laat, ik ben het dorp alweer uit. Wanneer de weg gaat stijgen, bereken ik met behulp van routeboek de afstand naar het volgende dorp. Twee kilometer, min of meer. De flitsen en klappen volgen elkaar nu binnen 6 seconden op. Minder dan 2 kilometer zuidwestelijk voor me loert een enorme cumulonimbus op mij. Toch maar omkeren naar de bushalte? Nah, ik waag het erop, dare devil als ik ben. Op de SBL scoorde ik destijds in het percentiel 90, minder dan 10% van de mensen hebben een grotere spanningsbehoefte dan ik. Maar dat was toen ik twintig was.
Lichtelijk nerveus fiets ik verder. De lucht ziet er zeer onheilspellend en dreigend uit. Ach wat, als ik natregen, fiets ik gewoon door dacht ik daarnet nog. Met het uitzicht dat ik nu heb begin ik steeds meer te verlangen naar een fatsoenlijke schuilplek, een schuur, of een groot gebouw. Een bushalte? Grmmpf, lijkt mij niet dat ik daar echt veel beschutting geniet. Mijn vermoeidheid schijnt niet meer aanwezig, de adrenaline die door mijn angst nu vrijelijk beschikbaar is, zet mijn lichaam aan tot een uiterste krachtsinspanning. Het voelt als aangenaam rondtrappen, er is maar 1 optie want langs de kant van de weg niets dan hagen. Wilde ik nu nog onder een boom schuilen, er zijn er domweg geen. Droog bereik ik Avioth, de weg kronkelt wat en dan is er voor me de afdaling het dorp uit. Net wanneer ik koerszet die richting op, in de naïeve veronderstelling dat ik de laatste 5 kilometer naar Montmedy ook nog wel droog overbrug, knijp ik intuïtief keihard in mijn remmen. Mijn lichaam neemt even het roer over. Links van mij een weggetje omhoog. Met een overtrokken nek scan ik het gebouw dat daar hoog boven mij uittorent. Mijn mond doet van 'WOW'. Ik val haast van mijn fiets van, van... Ja van wat eigenlijk? Ik ben overdonderd, 'speechless' zeggen de amerikanen.
Een gevoelsherinnering aan het moment waarop ik voor het eerst het pauselijk paleis te Avignon zag. Avioth, een stipje op de kaart, 100 inwoners. Met een kathedraal die ook in Parijs nog alle aandacht op zich zou vestigen. Wat een pak stenen! Twee torens massief hoog oprijzend. Het beeld versterkt door de steil oplopende weg ernaar toe. Ik kan niet anders dan even het weggetje inslaan. Minstens een foto frontaal van deze aanblik. Dé Notre Dame maakte destijds minder indruk op me. Maar misschien helpt de adrenaline op dit moment ook een handje om mijn gevoel te versterken. Op de helling, met nog voldoende afstand van het gevaarte om het hele panorama in beeld te krijgen, stop ik. Met fiets tussen benen, probeer ik een foto te nemen. Drup. Flits. Béng. Ineens begint het keihard te waaien, en te regenen. Ik stop snel mijn camera weer weg, dat komt nog wel een keer, jammer van het moment, het licht, de donkere lucht. Ik was gewoon te laat met beslissen en afdrukken. Snel fiets ik omhoog, het regent nu met hele grote druppels. De bliksem flitst over het plein als ik mijn fiets op de standaards zet en onder la recevresse ga staan om wat te schuilen voor de regen.
Eerst gaat het nog wel, maar de wind neemt toe en de druppels waaien steeds meer over me heen. Langzaam koel ik af, nietsdoend wachtend tot het droog wordt. Ik verschuif wat naar de enige bemuurde wand van de "offerandeontvanger", maar ook daar ben ik niet veilig voor de tot stortbui aangewakkerde regen. De wind haalt makkelijk een 6-je op Beaufort. Het onweer galmt al minuten in het dal net buiten Avioth. De bui is te zwaar om de helling, die ik wél opkwam, te nemen. Ik snap best dat je daar kwaad om wordt, maar om dat dan op ons af te reageren... Ik eet maar eens een mueslireep, daar heb ik er zat van bij me. De regen neemt nog meer toe, ik zie amper een hand voor ogen. Het water stroomt gutsend van mijn fietstassen af. Er komt een auto aan, parkeert op het pleintje. Twee mensen met de jassen over hun hoofden getrokken, rennen de plassen ontwijkend naar de zijingang van de kerk. In het voorbijgaan kijkt de man me lachend aan. Het is tijd om mijn verzet tegen de natuur op te geven, dit gaat nog wel even door zo. Ik haak de voortas met proviand van de fiets en vlucht de kerk in.
Binnen speelt het orgel, twee mannen ergens voorin in een kerkbank. De mensen die net binnengingen lopen wat heen en weer. Ik kijk bij de relikwieën en prullaria. Het is koud nu het niet meer regent. Het tot rust komen maakt ook de kilte hier binnen voelbaar. Ik neem plaats op de achterste kerkbank en luister naar het orgelspel. Keer op keer worden dezelfde stukjes herhaald. Men oefent. Het is klassieke kerkorgelmuziek en klinkt prachtig in deze basiliek. Van binnen is de kerk minder indrukwekkend. Vooral de beelden van de heiligen vallen me een beetje tegen. Maar wat wil je, die staan er ook al zo'n 800 jaar te vergelen. Jacobus moet ook ergens zijn, ik zie hem niet, of herken hem niet. De organist bijt zich vast in een zwaar stuk. Telkens een maat of vijftig en dan weer vanaf het begin herhalen. En steeds op het zelfde punt net niet verder kunnen of willen spelen. Zo te horen zit er iemand op zijn/haar vingers te kijken. En wéér hetzelfde stuk. Voor maat vijftig verdwijnen nu alle orgelklanken in een klap als een donderslag bij heldere hemel. Maar niet figuurlijk: de kerk schudt op haar grondvesten, iedereen kijkt op en om. De mannen voorin onrustig, het echtpaar staat stokstijf bij het bidkapelletje. De slag buldert na, de glas-in-loodruiten trillen in hun eeuwenoude omlijsting. Een zucht van verlichting klinkt eenstemmig wanneer blijkt dat alles nog overeind staat. Het orgel is 5 maten verder, onverstoorbaar speelde de organist door: maat 50 was nog niet bereikt.
Nog een paar klappen van dit kaliber teisteren de kerk voordat het onweer langzaam verder trekt. Er volgt een oorverdovende slagregen tegen het grote ronde glas-in-loodraam aan de hoofdingang van de kerk. Zelfs het dak resoneert mee op de stortvloed van enorme druppels. De wind neemt toe, stormachtig kracht 7 tot 8 hoor ik Erwin Krol zeggen in mijn hoofd. Ik richt mijn blik op het altaar, en scan de voorkant van de kerk. De heilige beelden, onze lieve vrouwe, de belachelijke op schaal gemaakte toren die hier binnen is te bewonderen... Een rilling trekt over mijn rug, alsof iemand achter mij is komen staan en me net niet aanraakt. In een reflex trek ik mijn schouders op. Ik durf niet meteen om te kijken, bang dat ik schrik van degene die er staat. Voorzichtig kijk ik rechts van me. De deur van de kerk staat open. Ik wacht op wat, nee wie, komen gaat. Ik tel tot vijf. Er komt niemand. De deur zwaait nog iets verder open. Spookachtig, de kilte van de kerk bekruipt me. Ik schud een keer met mijn bovenlichaam om het enge gevoel kwijt te raken. Er is niets, er is niemand. Dan besef ik dat de wind zo krachtig is dat ze de deur, die ik met veel moeite opende, naar binnen duwt. Maar blijkbaar daar stokt. Hier op de plek waar ik zit, is niets te merken van een windvlaag.
Duizend gedachten over het hoe en waarom vliegen door mijn hoofd. Ook al heb ik zojuist Newton van stal gehaald, de mystieke mist is nog niet opgetrokken. M'n lichaam rilt nog na van het idee dat er 'meer' was daarnet. En ook daarvoor al, voordat het begon te regenen. Het onbewuste besef dat ik hier zou moeten schuilen. God die waakt, stuurt en beschermt. Of is het niet God? Is het iets anders? Even visioeneer ik de geest van mijn vader met zijn hand aan de deur van de kerk. Alsof hij het is die hier komt spoken, met een boodschap die onverstaanbaar en onbegrepen blijft. En als het God is dan niet meer en minder dan de ervaring dat dit gaat zoals het gaat en daaruit blijkt dat de natuur alom is, dus ook in mij. En dat ik, mens zoals ik ben, weet wanneer het moment daar is om te schuilen voor de regen. Tot op de seconde kan ik dat bepalen. Als ik er maar voor opensta en eraan toegeef. God is een ervaring, lees Klaas Hendrikse er maar eens op na. Maar het is mijn vader niet of zijn geest, en ook de klassieke God niet, die hier komen spoken. En toch ben ik geraakt, door de orgelmuziek, de weersomslag die in mijn hele lijf is gaan zitten, net als de enorme donderslagen die even indrukwekkend als angstaanjagend waren. En ook: dat ik hier zo goed heb kunnen schuilen.
Nu begin ik onrustig te worden. Half zeven geweest en het regent nog bakken buiten. Om zes uur kwam ik hier aan, het ziet ernaar uit dat ik nog wel een uurtje hier zit. Nu de donder voorbij is en ik al 500 maten dezelfde muziek heb gehoord, ben ik toe aan wat ander vermaak. Nog maar eens naar de parafernalia dan. Een kaartenuitgeefmachine. Veertig eurocent per stuk, de machine wisselt niet. Ik neem twee kaarten van de kerk, dat compenseert voor de niet gemaakte foto. Dan een kijkje bij al de prulletjes, hangertjes, verzilverde miniaturen van de basiliek, onze vrouwe, boekjes, enzoverder. Het kleinste hangertje van Notre Dame kost twee euro. Niet groter dan een één eurocent muntje, maar wel van goud. Om mij deze kerk te herinneren, en om het werk te steunen deze kerk te behouden voor de toekomst, wil ik graag een bijdrage doen in het kunst- en kultuurfonds van Avioth. Dat gaat via de tussenweg van het geloof en de kerk als gemeenschap. Voor mij de eerste keer dat ik mij daarmee inlaat. Zelfs in Barcelona, bij de Sagrada Familia weigerde ik prulletjes als aandenken tegen geringe vergoeding. Pas hier maak ik de omslag naar: ik neem deel aan het behoud van deze kerk. En daar heb ik mijn eigen argumenten bij. Ik houd nu eenmaal van oude stenen, en dan niet een paar, maar het liefst héél erg veel in een mooi verband gestapeld. En ik het gun het anderen ver na mij ook om ervan te genieten. Het hangertje is nu voor mij het symbool van mijn hernieuwde blik op deze prullerij. Het geld gaat in een doosje dat aan de muur hangt. En ik doe er niet 2 euro in, maar een briefje van vijf. Dat zijn toch weer 10 stenen die gered zijn van de ondergang. Vanaf nu hoor ik ook een beetje bij Avioth en Avioth bij mij.
Het druppelt slechts nog buiten, mijn missie is hier ten einde, ik ga op weg om een slaapplaats te zoeken. Met piepende remmen van het water glijd ik voorzichtig naar de hoofdweg. Aan de overkant van de weg een vrouw die haar stoepje ontdoet van het overtollig water. Dochter van dertien in de deuropening. Ik groet vriendelijk knikkend, de vrouw antwoord met afgewend gezicht, het meisje met grote glimlach en nieuwsgierige ogen. "Mam, die meneer kan met dit slechte weer toch wel bij ons slapen?" zegt ze. Half zangerig komt het antwoord, alsof het een mantra is, een bezwering die ze vaker gebruikt: "Hij heeft er voor gekozen om te kamperen, dan moet ie maar kamperen". Met neergeslagen ogen vlucht het meisje naar binnen. Lachend vervolg ik mijn weg, wat een wijsheid.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten