Als het wachten aan de bar - ik ben de enige klant - me te lang duurt, schiet ik de toiletten in. De kou buiten zorgde voor een minimum aan zweet en zodoende een ophoping van blaasvocht. Dat wil er nu uit, haastig. Mijn handen zijn koud, en als ik mijn fietsbroek laat zakken voelen mijn benen nog kouder aan. Brrr, het beetje zweet op mijn rug doet mij hier op het tochtige toilet rillen. In alles herinnert deze omgeving aan de ski-vakanties in Frankrijk. En dan met name de plasmomenten. Met een bezweet lijf gestoken in verschillende lagen vochtige kleding, in een te krap toilethokje zodanig lang hannessen dat het binnen uiteindelijk voelbaar kouder is dan een paar minuten daarvoor op de piste in een behaaglijk zonnetje. Plassen en poepen, het zijn van die dingen die moeten, en waarover het leuk kletsen is, maar die onnodig tijd kosten en ergernis opwekken. Het komt nooit gelegen en je krijgt er vieze handen van. Het lijkt teveel op werken.
Rillend loop ik terug naar de bar. Ik overweeg om iets warms te bestellen, maar verwerp dat idee. Van koffie en thee moet je zo snel weer pissen. Een colaatje zonder ijs, het liefst een beetje lauw, dat gaat er wel in. Ik kom niet zozeer om van de dorst, de suikers zijn welkom. Aan kauwen heb ik even geen zin, moe als ik ben van de lange klim. Op het terras dat gelegen is aan de Madrileense zijde van deze berg neemt net een koppel stelletjes plaats. Ze zijn ver boven de middelbare leeftijd, te oordelen aan het grijs en wit van hun haarkleur. Ik staar wat van mij af en soes een beetje dromerig weg. Hier binnen is het stil, zeker voor spaanse begrippen. Er is zelfs geen geluid van een radio of televisie.
Ik schrik op uit mijn overpeinzingen als een van de vrouwen van het groepje opspringt van haar stoel. Wat ik waarneem, tart mijn bevattingsvermogen. Gebiologeerd volg ik het schouwspel op het terras. Een van de heren is ook opgestaan. Van het andere stel heeft de vrouw haar handen op de glazen gelegd en houdt de man stevig de rand van de tafel vast. Ze zitten aan de verste zijde van het terras, naast de balustrade waar uitzicht is op het dal beneden, dat zich pakweg een kilometer onder ons bevindt. De diepte schijnt onmetelijk. Even hoor ik nog het gegil van een van de dames voordat een toenemend windgeruis dit overstemt. Het geruis zwelt aan tot een gegier dat overgaat in een bulder. Als aan mijn kruk genageld blijf ik gefocussed op het tafereel buiten. Mijn colaflesje omklem ik, uit een instinctieve neiging naar het zoeken van steun. Ik weiger te geloven wat ik zie, en toch is het er. Mijn gedachten proberen de beelden van buiten te koppelen aan de scene van een film die zich ergens in mijn geheugen ophoudt. Dat proces hapert, ik hap naar adem terwijl ik op mijn kruk verschuif. Ik beweeg om te weten dat ik hier ben. Even bedenk ik dat ik hallucineer vanwege mijn inspanning van vanochtend.
Het gaat veel sneller dan het waarnemen toelaat, en toch lijkt de tijd zich tot een onmetelijk moment uit te strekken. Vanachter de balustrade heft een zuigende wervelvind een wolk grint en zand van het parkeerterrein op. Deze veegt over het terras, schampt de tafel waar zojuist de twee stelletjes nog zaten. De vortex buigt vervaarlijk in de richting van de man en vrouw die uit alle macht proberen het servies te redden. Even blijft de kolom van wind, zand, gruis, lucht en water staan aan de balustrade. Dan neemt deze zuil de hoek van het terras en neigt in de richting van het stel dat van de tafel wegliep. Ik zie de vrouw angstig verschrikt kijken, de man reikt zijn hand, zijn lippen gaan van elkaar. Wat hij roept gaat volledig verloren in het gebulder van de natuurlijke bladblazer die nog in overweging heeft langs welke kant hij zijn weg vervolgt. Wanneer mijn ogen openen na een keer knipperen zie ik nog net de minitornado de straat oversteken en aan de overkant oplossen in het al van de ijle lucht op deze berg.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten